PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Bij complexe opdrachten krijgen mijn leerlingen altijd een lijst met de belangrijkste kwaliteitscriteria. Toch merk ik dat mijn leerlingen hier te vaak niet naar kijken of niet zo goed snappen wat die criteria willen zeggen. Ik zou hen hier meer bij willen betrekken, maar ik weet niet goed hoe…
Leraar lager onderwijs

Beschrijving

Enkel kwaliteitscriteria delen, zal leerlingen nog geen duidelijk beeld geven van de betekenis van ‘kwaliteit’. De helderheid van de criteria zal echter aanzienlijk toenemen als je de kwaliteitscriteria laat voortvloeien uit een proces van co-creatie: de leerlingen bepalen (mee) de criteria. Deze kan jij later opnemen in een rubric of criterialijst.

Voordelen

  • Leerlingen die betrokken zijn bij het opstellen van kwaliteitscriteria, presteren beter. Als leerlingen helder een eindproduct voor ogen hebben, zullen ze er één van hogere kwaliteit afleveren.

  • De verantwoordelijkheid komt (mee) in handen van de leerlingen te liggen. Dit geeft richting aan het leerproces en bevordert hun zelfregulatie (meer kan je hier lezen).

  • Het bevordert de ontwikkeling van kwaliteitsbesef bij leerlingen, waardoor ze een duidelijker beeld hebben van het eindgedrag dat ze nastreven.

  • Door duidelijke kwaliteitscriteria kunnen leerlingen het werk van medeleerlingen of zichzelf beter evalueren.

  • Het helpt leerlingen om peer- en zelffeedback te geven. Het stimuleert de feedbackgeletterdheid van leerlingen.

  • Het co-creëren van kwaliteitscriteria verhoogt de (autonome) motivatie van leerlingen.

Een beknopt literatuuroverzicht kan je hier vinden.

Bronnen
open

De inhoud in dit overzicht is gebaseerd op volgende bronnen:

  • De Backer, F., & Philips, I. (2013). Toolkit breed evalueren competenties Nederlands in het secundair onderwijs. Departement Onderwijs en Vorming.

  • Kneyber, R., Sluijsmans, D., Devid, V., & Wilde López B. (2022). Formatief handelen. Van instrument naar ontwerp. Culemborg: Phronese

  • Philips, I., Seghers, M., Versteden, P., & Ysenbaert, J. (2013). Toolkit competenties Nederlands breed evalueren in lager onderwijs. Departement Onderwijs en Vorming.

  • Vanhoof, S., & Speltincx, G. (2021). Feedback in de klas. Verborgen leerkansen. Leuven: Lannoo Campus.

  • Wiliam, D., & Leahy, S. (2019). Formatief evalueren in de praktijk. Bazalt Educatieve Uitgaven.

Placemat

De ‘Placemat’-werkvorm bestaat uit vier fasen:

  1. De leerlingen werken samen in groepjes van (in dit voorbeeld) vier. Elk groepje ontvangt een blad met onderstaande opmaak of stellen dit, indien ze vertrouwd zijn met de werkvorm, zelf op. Het midden van het blad is het gemeenschappelijk terrein. De vier velden rondom behoren toe aan de individuele groepsleden. De leerlingen bepalen wie waar zal noteren.

  2. Je presenteert een (complexe) vaardigheid die je zal beoordelen. Dit kan bijvoorbeeld ‘een presentatie’ zijn. Nadien stel je de leerlingen de vraag waaraan een kwalitatieve presentatie moet voldoen. Hoe ziet die er volgens hen uit? Elk groepslid schrijft zijn/haar antwoord neer in één van de buitenste velden.

  3. Nadien volgt een rondje waarbij elk groepslid zijn/haar inbreng presenteert en beargumenteert. Leerlingen luisteren naar elkaar, vragen door en vullen elkaar aan. Op het einde van deze fase komt elke groep tot een consensus over de belangrijkste kwaliteitscriteria. Deze noteren ze in het middenvak. Je kan ervoor kiezen het minimum aantal criteria mee te geven dat leerlingen moeten opstellen.

  4. Ten slotte volgt een klassikale terugkoppeling. De kwaliteitscriteria vloeien hieruit voort. Deze kan je nadien opnemen in een criterialijst of rubric.

Figuur 1: De 'Placemat'-methode

T-kaart

Een T-kaart is, zoals de naam doet vermoeden, een kaart (of blad) ingedeeld in een T-vorm. Bovenaan de T zet je de vaardigheid of competentie waarvoor je kwaliteitscriteria wil bepalen. Deze criteria kunnen leerlingen zowel individueel als in kleine groepjes opstellen. Verder kan je ook een fase voorzien waarin leerlingen hun ideeën uitwisselen. Je doorloopt wel steeds twee stappen:

  1. In de rechterkolom noteren de leerlingen al hun ideeën, al de aspecten die van belang zijn om de hoofdcompetentie in kaart te brengen.

  2. Nadien clusteren de leerlingen deze ideeën tot overkoepelende categorieën die ze links noteren. Dit is allesbehalve een eenvoudige opdracht.

Indien leerlingen dit nog nooit hebben gedaan, kan je dit eerst aan bord modelleren en mondeling illustreren hoe je dit concreet doet.

Deze twee stappen resulteren in een opsomming van de belangrijkste criteria. Onderstaand voorbeeld illustreert dit (Toolkit Competenties Nederlands Breed Evalueren Lager onderwijs). Deze criteria kan je opnieuw opnemen in een criterialijst of rubric.

Figuur 2: Een T-kaart (De Backer & Philips, 2013)

Aanvulzinnen

Eenvoudige aanvulzinnen kan je gebruiken om de meest relevante kwaliteitscriteria naar boven te laten komen bij de leerlingen.

EEN VOORBEELD UIT DE LAGERE SCHOOL

Nadat ik een opdracht heb uitgelegd, stel ik mijn leerlingen vaak de vraag … kijk, je komt thuis en je wil uitleggen wat je juist moet doen voor een opdracht en waar je allemaal op moet letten. Wat zou je dan allemaal vertellen aan iemand die niet op de hoogte is?

EEN VOORBEELD UIT DE LAGERE SCHOOL

Ik laat mijn leerlingen vaak korte, simpele zinnetjes aanvullen om hen te laten meedenken … Bij een spreekopdracht bijvoorbeeld, noteer ik aan bord ‘een spreker is een goed spreker als …’ of ‘de uitleg is duidelijk als …’. De leerlingen krijgen dan tijd om deze zinnen samen met hun buur aan te vullen.

Combineren om kwaliteitsbesef te ontwikkelen

Om de ontwikkeling van kwaliteitsbesef bij leerlingen verder te stimuleren, kan je bovenstaande werkvormen combineren met werkvormen waarbij een aantal goed gekozen voorbeelden worden besproken.

Digitale mogelijkheden

Er zijn verschillende digitale toepassingen om kwaliteitscriteria samen met leerlingen op te stellen. Je kan ideeën laten delen met bv. Tricider, Padlet en Polleverywhere. Deze tools laten bovendien toe om bijdragen te vergelijken, erop te ‘stemmen’, ze te rangschikken en er feedback aan toe te voegen.

Bronnen
open

De aangeboden werkwijzen zijn gebaseerd op volgende bronnen:

  • De Backer, F., & Philips, I. (2013). Toolkit breed evalueren competenties Nederlands in het secundair onderwijs. Departement Onderwijs en Vorming.

  • Kneyber, R., Sluijsmans, D., Devid, V., & Wilde López B. (2022). Formatief handelen. Van instrument naar ontwerp. Culemborg: Phronese

  • Philips, I., Seghers, M., Versteden, P., & Ysenbaert, J. (2013). Toolkit competenties Nederlands breed evualueren in lager onderwijs. Departement Onderwijs en Vorming.

  • Vanhoof, S., & Speltincx, G. (2021). Feedback in de klas. Verborgen leerkansen. Leuven: Lannoo Campus.

  • Wiliam, D., & Leahy, S. (2019). Formatief evalueren in de praktijk. Bazalt Educatieve Uitgaven.

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.