PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Ik laat mijn leerlingen van het zesde leerjaar vaak samenwerken aan een opdracht. Over het algemeen loopt dit vrij goed. Toch ondervind ik soms problemen, zoals leerlingen die profiteren van het werk van anderen. Ook is het moeilijk om zicht te krijgen op de individuele bijdragen van leerlingen. Bij de evaluatie twijfel ik soms. Het is niet eerlijk om iedereen van de groep dezelfde score te geven, dat weet ik wel, maar ik weet niet hoe ik dit anders kan aanpakken.
Leraar lager onderwijs

Beschrijving

Afhankelijk van de doelen die je met een groepswerk wil evalueren, kan je het proces, het product of beide in kaart brengen. Om tot een zo betrouwbaar en eerlijk mogelijke score te komen, kan je de leerlingen (via peer- en zelfevaluatie) betrekken in het evaluatieproces en zowel een groeps- als individuele score toekennen.

Voordelen

  • Leerlingen betrekken bij de evaluatie van groepswerk kan een betrouwbaarder beeld opleveren van het functioneren van leerlingen. De samenwerking en attitudes van leerlingen zijn moeilijker te capteren als leraar.

  • Indien leerlingen vertrouwd zijn met peerevaluatie en voldoende kwaliteitsbesef hebben, zijn ze in staat kwalitatieve en betrouwbare uitspraken te doen over de bijdrage van hun medeleerlingen. 

  • Leerlingen vinden dit eerlijker: ze worden al dan niet beloond voor hun daadwerkelijke bijdrage aan het groepswerk. 

  • Het kan mogelijk meeliftgedrag ontmoedigen en de inzet van leerlingen verhogen.

  • Indien leerlingen weten dat hun individuele inzet zal worden beloond, kan dit leiden tot meer motivatie.

  • Leerlingen nemen meer hun verantwoordelijkheid wat de zelfregulatie bevordert (meer kan je hier lezen).

  • Je kan de werklast verlagen door de procesevaluatie vooral in handen van de leerlingen te leggen.

Denk voor de start van het groepswerk grondig na over de manier waarop je zal evalueren. Dit bepaalt immers sterk de manier waarop de leerlingen samenwerken. Breng de leerlingen op de hoogte van de evaluatie.  

Probeer vriendjes- en vijandenpolitiek te vermijden door op voorhand te verduidelijken waarop en hoe je zal evalueren of door leerlingen in een evaluatiegesprek te laten motiveren waarom ze hun medeleerlingen op een bepaalde manier evalueren.

Hieronder vind je summatieve evaluatievormen van groepswerk terug. Ook formatief handelen kan leerlingen stimuleren tijdens het samenwerken: loop rond, observeer, ga in gesprek, gebruik een logboek of zelfreflectie, laat het proces tussendoor evalueren, enzovoort.  

Een beknopt literatuuroverzicht kan je hier vinden.

Bronnen
open

De inhoud in 'overzicht' en 'aan de slag in de klas' is gebaseerd op volgende bronnen:

  • van Berkel, H., & Bax, A. (2002). Toetsen in het hoger onderwijs. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. 

  • Dochy, F., Heylen, L., & Van de Mosselaer, H. (2002). Assessment in onderwijs. Utrecht: Lemma.

  • Dochy, F., Schelfhout, W., Janssens, S. (2003). Anders evalueren: Assessment in de onderwijspraktijk. Lannoocampus.

4 werkwijzen

1. Een aparte product- en procesevaluatie

Je kan de evaluatie van het eindproduct en het proces uit elkaar trekken:

  • Je evalueert het eindproduct op basis van de vooraf opgestelde en gedeelde kwaliteitscriteria en geeft een score voor de volledige groep.

  • De procesevaluatie komt in handen van de leerlingen te liggen. Dit kan je organiseren met peer- en zelfevaluatie. Om het leerproces te verbeteren kan je de leerlingen elkaar feedback laten geven en hen deze peerfeedback laten beargumenteren, bijvoorbeeld in een reflectiegesprek. Dit kan meeliftgedrag van leerlingen ontmoedigen.

Indien leerlingen vertrouwd zijn met de werkwijze en een duidelijk begrip hebben van de kwaliteitscriteria, zijn rubrics sterke instrumenten voor peer- en zelfevaluatie.

Je kan ervoor kiezen om het proces ook zelf te evalueren en jouw bevindingen naast die van de leerlingen te leggen. Als leraar heb je echter minder zicht op de samenwerking en attitudes van leerlingen.

  • Bepaal het gewicht dat je geeft aan het product en proces.

Er bestaat geen vaststaande verdeling. Dit kan 50/50 zijn, maar evengoed 30/70. Het is vooral van belang een verdeling te gebruiken die in lijn is met de leerdoelen die je evalueert via het groepswerk. 

2. Een individuele score met de peerassessment-factor

Je kan een individuele score berekenen voor elk groepslid door de groepsscore te vermenigvuldigen met de peerassessment-factor. Dit is een weging van hoe een individuele leerling scoort ten opzichte van de groepsleden. Je gaat als volgt te werk: 

  • Je geeft een algemene groepsscore (op het product, het proces of beide).

  • De leerlingen evalueren elkaar op basis van een aantal vooraf bepaalde en gedeelde kwaliteitscriteria:

    • 3 = beter dan de rest van de groep;

    • 2 = gemiddeld van de groep;

    • 1 = niet zo goed als de rest van de groep;

    • 0 = geen hulp voor de groep;

    • -1 = hinder voor de groep.

  • Je berekent de peerassessment-factor:

    • Tel per leerling de verschillende scores op.  

    • Doe volgende berekening: je deelt het resultaat van bovenstaande optelsom door het aantal groepsleden x het aantal criteria x 2. 

Om de invloed van vriendjes- of vijandenpolitiek te vermijden, kan je uitschieters weglaten, namelijk een score die opmerkelijk verschilt van de score van de andere groepsleden (blauw aangegeven in het voorbeeld).

  • Bereken de individuele score door de groepsscore te vermenigvuldigen met de peerassessment-factor.

Een voorbeeld

  • Je geeft een groepsscore: een groep van 4 leerlingen krijgt een score van 15/20.

  • Yves krijgt volgende scores van Tibo, Sam en Anna:

  • Als we de scores van Yves optellen, komen we aan 29 (de ‘3’ van Anna wordt weggelaten).

    • Het totaal delen we door het aantal groepsleden dat een score gaf (= 3) x het aantal criteria (= 6) x 2:

      29 / (3 x 6 x 2) = 0.806 (= de peerassessment-factor)

  • De individuele score voor Yves wordt dan: 15 x 0.806 = 12.09

3. Een individuele score aan de hand van een taartevaluatie

Bij een taartevaluatie wordt de groepsscore verdeeld over de verschillende groepsleden.  

  • Je geeft een groepsscore: een groep van 4 leerlingen krijgt een score van 21/30.

  • Je vermenigvuldigt de groepsscore met het aantal groepsleden: 21 x 4 = 84.

  • De leerlingen verdelen dit aantal vrij over de verschillende groepsleden.

  • De verschillende scores worden opgeteld voor elk groepslid.

  • Deze optelsom deel je opnieuw door het aantal groepsleden.

Een voorbeeld

groepswerk voorbeeld.

4. Een individuele score door plus- of minpunten

Je kan leerlingen elkaar laten evalueren met plus- en minpunten:

  • Je geeft een groepsscore: een groep van 3 leerlingen krijgt een score van 16/20.

  • De leerlingen evalueren elkaar:  

    • +1 = een grote bijdrage aan het groepswerk;

    • 0 = een gemiddelde bijdrage aan het groepswerk;  

    • - 1 = een lage bijdrage aan het groepswerk.

Indien gewenst kan je de bandbreedte verruimen (afhankelijk van de maximumscore).

  • De verschillende scores tel je op bij of trek je af van de groepsscore.

Een voorbeeld

groepswerk voorbeeld.

Digitale mogelijkheden

Er zijn verschillende mogelijkheden om bovenstaande berekeningen eenvoudig uit te voeren. Je kan een Excel-bestand uitwerken waar bovenstaande berekeningen automatisch uit rollen.

Bronnen
open

Bovenstaande werkwijzen zijn gebaseerd op volgende bronnen:

  • Dochy, F., Heylen, L., & Van de Mosselaer, H. (2002). Assessment in onderwijs. Utrecht: Lemma.

  • Dochy, F., Schelfhout, W., Janssens, S. (2003). Anders evalueren: Assessment in de onderwijspraktijk. Lannoocampus.

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.