PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Eén beeld zegt meer dan duizend woorden. Toch durven we stellen dat één goedgekozen beeld, samen met duizend woorden, nóg meer zegt. Ons geheugen heeft er namelijk baat bij om informatie zowel visueel als in taal aangeboden te krijgen. Dit is de kern van de Dual Coding Theory (DCT; theorie over dubbel coderen) van Allan Paivio (1969).

Visuele en verbale verwerking van informatie

Volgens de Dual Coding Theory bestaat het werkgeheugen uit 2 samenwerkende cognitieve systemen die inkomende informatie verwerken en organiseren (Figuur 1).

  • een systeem dat non-verbale, visuele informatie (beelden en gebeurtenissen) verwerkt en;

  • een systeem dat verbale informatie (taal) verwerkt.

Figuur 1: Dual coding (Aangepast uit Fiorella & Mayer, 2015; Paivio, 1969)

De 2 systemen leggen afzonderlijk van elkaar verbanden tussen en geven betekenis aan binnenkomende informatie: de informatie wordt ‘gecodeerd’. Bovendien verlopen deze processen simultaan en staan de twee systemen in verbinding. Je brengt als mens beelden en woorden in verband, waardoor ook tussen de systemen verbindingen ontstaan. Zo werken beide systemen samen, wat resulteert in meer verwerkingscapaciteit van het werkgeheugen. Omgekeerd verlaagt het simultaan aanbieden van beeld en woord (dual coding) de cognitieve belasting.

Vertaald naar de praktijk: door visuele ondersteuning aan te bieden bij een tekst of een mondelinge uitleg, zorg je ervoor dat leerlingen de nieuwe informatie op twee manieren verwerken. Hierdoor kan informatie sneller en efficiënter doorsluizen naar het langetermijngeheugen én kan je deze informatie nadien ook op twee manieren terug oproepen. Leerlingen zullen de informatie dus beter onthouden als je beide systemen tegelijkertijd benut dan wanneer je slechts één systeem benut.

Het aanbieden van een goedgekozen illustratie bij een tekst of een mondeling uitleg heeft nog een aantal voordelen:

  • Het trekt de aandacht van leerlingen en kan hen motiveren.

  • Je kan een afbeelding (zoals een advance organizer) inzetten om voorkennis te reconstrueren of om een tekort aan voorkennis deels te compenseren. Door een kennisstructuur aan te bieden waarin leerlingen nieuwe informatie kunnen verankeren, gaan ze effectiever en efficiënter leren dan wanneer ze die onderlinge samenhang zelf moeten ontdekken. Vooral leerlingen die over weinig voorkennis beschikken, profiteren hiervan.  

Beelden hoeven niet steeds figuratief te zijn. Je kan ook een schema, tabel of grafiek aanbieden als visuele ondersteuning. Om leerlingen te ondersteunen, kan je gedurende een les steeds verduidelijken waar je je bevindt in een schema of tabel.

Bronnen
open
  • Bucci, W. (1985). Dual Coding: A cognitive model for psychoanalytic research. Journal of the American Psychoanalytic Association, 571-607.

  • Caviglioli, O. (1990). Dual coding with teachers. Woolbridge, UK: John Catt Educational Ltd.

  • Clark, J.M., & Paivio, A. (1991). Dual coding theory and education. Educational Psychology Review, 3, 149-210.

  • Kirschner, P. A., Raaijmakers, S., & Claessens, L. (2018). Op de schouders van reuzen: Inspirerende inzichten uit de cognitieve psychologie voor leerkrachten. Ten Brink Uitgevers.

  • Nesbit, J.C., & Adescope, O.O. (2006). Learning with concept and knowledge maps: A meta-analysis. Review of Educational Research, 76, 413-448.

  • Paivio, A. (1969). Mental Imagery in associative learning and memory. Psychological Review, 76, 241-263.

  • Paivio, A. (1971). Imagery and verbal processes. New York: Holt, Rinehart, and Winston.

  • Surma, T., Vanhoyweghen, K., Sluijsmans, D., Camp, G., Muijs, D., & Kirschner, P.A. (2019). Wijze lessen. Twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek. Meppel: Ten Brink Uitgevers. 

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.