PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Elke leraar kent ze wel: de leerlingen die je zo goed als nooit hoort tijdens de les. Om hier iets op te vinden, heb ik mijn manier van vragen stellen aangepast. Ik laat nu geregeld alle leerlingen tegelijkertijd antwoorden. Zo kan ik nagaan wat ál mijn leerlingen kennen en kunnen, óók diegene die ik voordien niet hoorde.
Leraar lager onderwijs

Beschrijving

Alle-leerlingen-geven-antwoord is een formatieve manier van werken waarbij alle leerlingen antwoord geven op een vraag. De bedoeling is om op een efficiënte manier inzicht te krijgen in het denken van alle leerlingen door hen gelijktijdig een vraag te laten beantwoorden, die eenvoudig te interpreteren is.

Voordelen

  • Het geeft bijna onmiddellijk een helder beeld van de mate waarin de leerlingen de leerstof beheersen.

  • Het stelt je in staat gericht in te spelen op de leerbehoeften van leerlingen.

  • Je kan een gefundeerde keuze maken in functie van het verdere verloop van het leerproces: herhalen, differentiëren, verder gaan met een nieuw leerstofonderdeel, enzovoort.

  • Het houdt leerlingen betrokken bij het denk- en leerproces.

  • Door de snelle foutenanalyse kan je onmiddellijke feedback voorzien.

  • Leerlingen die zeker zijn van hun antwoord, en vervolgens feedback ontvangen waaruit blijkt hun antwoord tóch fout is, zullen dit langer en beter onthouden (hypercorrectie-effect).

  • Leerlingen durven fouten maken: hun antwoorden (en mogelijk fouten) worden niet opgeslagen en verdwijnen van zodra ze zijn gegeven.

  • Door alle leerlingen te laten antwoorden, stel je hoge verwachtingen aan elke leerling.

Je hoeft geen uitgebreide administratie bij te houden. De antwoorden dienen in eerste instantie om de leernoden van leerlingen te bepalen. Toch kan een minimale administratie interessant zijn om fouten die systematisch terugkomen bij te houden en er verder op in te spelen.

Een beknopt literatuuroverzicht kan je hier vinden.

Meer weten
open

De inhoud in dit overzicht is gebaseerd op volgende bronnen:

  • Kneyber, R., Sluijsmans, D., Devid, V., & Wilde López B. (2022). Formatief handelen. Van instrument naar ontwerp. Culemborg: Phronese.

  • Lemov, D. (2021). Teach Like a Champion 3.0. San Francisco, CA: Jossey-Bass, a Wiley brand.

  • Sherrington, T., & Caviglioli, O. (2021). Doorloopjes. Een visuele ontwerpgids voor leraren. Culemborg: Phronese.

  • Wiliam, D., & Leahy, S. (2019). Formatief evalueren in de praktijk. Bazalt Educatieve Uitgaven.

  • Surma, T., Vanhoyweghen, K., Sluijsmans, D., Camp, G., Muijs, D., & Kirschner, P.A. (2019). Wijze lessen. Twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek. Meppel: Ten Brink Uitgevers. 

Mogelijke werkwijzen

Er bestaan verschillende mogelijkheden om de antwoorden van alle leerlingen in een klas te verzamelen en er vervolgens mee aan de slag te gaan. Dit geldt zowel voor open als voor gesloten vragen.

Open vragen

  • Wisbordjes: Het gebruik van wisbordjes (whiteboards of krijtbordjes) is een eenvoudige manier om alle leerlingen te laten antwoorden op een open vraag. Je stelt een vraag, de leerlingen antwoorden beknopt op hun wisbordje en steken dan tegelijkertijd hun antwoorden in de lucht. Wisbordjes kan de school aankopen. Of je kan deze zelf (laten) maken door een A4’tje te plastificeren of door een plastic insteekhoes te gebruiken. Dit heeft als bijkomend voordeel dat je zelf bepaalt wat je erin steekt (bijvoorbeeld een blanco klok: zie praktijkvoorbeeld). Ook verlies je minder tijd. Je hoeft geen wisbordjes uit te delen en terug op te halen.

  • Digitaal wisbordje: Je kan gebruik maken van digitale wisbordjes. Het voordeel hiervan is dat je geen wisbordjes moet uitdelen. Leerlingen beantwoorden de vragen via hun smartphone of laptop, waarna je de antwoorden ziet binnenkomen. Je kan de antwoorden vervolgens projecteren en klassikaal overlopen. Een voorbeeld is de tool whiteboard.fi. Hiermee kan je ‘live’ meevolgen waar de leerlingen mee bezig zijn. Digitale wisbordjes zijn ook handig om een vaste structuur, een sjabloon of een model waarbinnen leerlingen hun antwoord moeten uitwerken, aan te bieden. Tijdens het nakijken, kan je nadien ook een bepaald onderdeel van deze structuur ‘pushen’, er expliciet de aandacht op vestigen. 

  • Leerlingen reageren op elkaars antwoord: Dit is een voordeel van digitale tools die het toelaten om de antwoorden van alle leerlingen (anoniem) te verzamelen. Dit kan zowel door een reactie te schrijven als door Instagram-gewijs hartjes uit te delen. Een bijvoorbeeld van een tool is Padlet.

Gesloten vragen

  • Letterkaarten: Gesloten vragen kan je laten beantwoorden met letterkaarten. Dit zijn kaarten waarop steeds een verschillende letter staat, gaande van A tot de letter die overeenkomt met de hoeveelheid antwoordmogelijkheden die je nodig hebt. Afhankelijk van de leeftijd van je leerlingen, voorzie je tot acht keuzemogelijkheden. De letters F en G kunnen ook gebruikt worden om ‘goed’ en ‘fout’ aan te geven.

  • Kleurkaarten: Vooral bij jongere kinderen is het interessant gebruik te maken van kleurkaarten. Ze antwoorden met groen indien ze voor zijn, of het eens zijn en met rood indien ze tegen of het oneens zijn. 

  • Vingers: Ook kunnen leerlingen meerkeuzevragen eenvoudig beantwoorden met hun vingers: 1 vinger voor het eerste antwoord, 2 voor het tweede antwoord, enzovoort.

  • Lichaam: Verder kunnen leerlingen hun antwoord geven door te gaan staan of te blijven zitten of door een kant of hoek van het lokaal te kiezen.

  • Digitale mogelijkheden: Er bestaat een heel leger aan digitale mogelijkheden om gesloten vragen te beantwoorden. Twee voorbeelden die vaak worden ingezet zijn Kahoot en Quizziz.

7 tips

Tip 1: Op voorhand

Denk voorafgaand aan een les(senreeks) goed na over de vragen die je zal stellen. Formatief handelen is als speervissen (Kneyber et al., 2022): je gaat zeer gericht op zoek naar die informatie waaruit blijkt dat leerlingen de leerstof al dan niet onder de knie hebben, en pas daarna onderneem je vervolgacties. Het stellen van een dergelijke vraag is makkelijker gezegd dan gedaan. Het vereist dat je proactief te werk gaat en bepaalt welke informatie je wil bekomen en hoe je dit zal doen.

Tip 2: Tegelijkertijd antwoorden

Laat de leerlingen steeds tegelijkertijd antwoorden. Hiermee vermijd je dat leerlingen elkaars antwoord kopiëren. Als je de leerlingen niet tegelijkertijd laat antwoorden, is het moeilijk een overzicht te krijgen wie welk antwoord heeft gegeven. Ook bestaat het gevaar dat sommige leerlingen nooit antwoorden, zonder dat je dit opmerkt. En het doel van deze methode is net om alle leerlingen te laten antwoorden.

Tip 3: Geef denktijd

Laat de nodige tijd tussen de vraag en het moment dat de leerlingen hun antwoord geven. Hiermee bied je iedereen de mogelijkheid na te denken over de vraag.

Tip 4: Onmiddellijke analyse

Probeer met je vraag zo snel mogelijk een beeld te krijgen van de variëteit aan antwoorden en leerbehoeften van de klas. Maak niet de fout om de leerlingen te veel te laten noteren bij open vragen. Je moet hun antwoorden snel kunnen nagaan. Probeer de antwoorden van leerlingen dus te beperken tot ongeveer drie woorden. Indien je lesgeeft aan kleinere klassen, kan je dit aantal natuurlijk opdrijven. Verwacht je toch langere antwoorden, dan is een exit ticket een interessantere optie.

Tip 5: Antwoorden beargumenteren

Het is leerrijk om de leerlingen hun antwoorden te laten beargumenteren. Zeker wanneer je veel variatie ziet in de antwoorden. Waarom gaven ze dat antwoord? Wat was hun redenering? Bij een meerkeuzevraag bijvoorbeeld kan je de leerlingen per keuzemogelijkheid kort laten samenzitten om ze te laten bespreken hoe ze hun medeleerlingen kunnen overtuigen van hun antwoord.

Tip 6: Hoe zeker zijn de leerlingen?

Geef leerlingen eens de bijkomende opdracht om aan te geven in hoeverre ze zeker zijn van hun antwoord. Dit kan je bijvoorbeeld doen door de 'from fist to five'-techniek. Daarbij steken leerlingen hun vuist op als ze helemaal niet zeker zijn, en vijf vingers als ze 100% zeker zijn. Hiermee speel je in op het hypercorrectie-effect.

Tip 7: Hoe vaak pas je dit toe?

In de literatuur wordt aangeraden om voor iedere twintig minuten instructie ten minste één keer het begrip van alle leerlingen na te gaan. Idealiter stel je dus ongeveer drie van deze vragen per les: één bij aanvang van de les om de voorkennis te reconstrueren; één ongeveer in de helft van de les; en een laatste op het einde, waarmee je nagaat in hoeverre de leerlingen de leerstof hebben verwerkt. Dit helpt je bepalen waarmee je een volgende les zal starten.  

Praktijkvoorbeeld: De klok

Dit voorbeeld ontlenen we aan het lager onderwijs en gebruik je bij het aanleren van de klok. De leraar deelt onderstaand blad uit. De leerlingen steken dit in een plastieken insteekhoes en nemen een uitwisbare stift die ze speciaal hiervoor gebruiken. De leraar geeft luidop het uur aan en de leerlingen moeten dit zowel op de analoge als digitale klok noteren. Vervolgens telt de leraar af ‘3, 2, 1, laten zien iedereen’, waarna de hoesjes de hoogte in gaan. De leraar scant de antwoorden en geeft feedback indien nodig. Dit wordt een aantal keer herhaald.  

Praktijkvoorbeeld: Leerlingen geven hun mening door een plaats in te nemen in de ruimte

Volgende werkvorm werd gebruikt door een leraar MAVO (2e graad secundair). Tijdens de eerste les van het thema ‘tussen bio en eco’ ging de leraar met zijn klas naar de sporthal (die op dat moment leeg was). De leerlingen gingen achter elkaar op een rij staan in het midden van de zaal. Ze kregen vijf stellingen waarbij ze telkens moesten aangeven in hoeverre ze het eens of oneens waren. Dit deden ze door een bepaalde plaats in de zaal in te nemen: de linkse muur voor volledig oneens, de rechtse voor volledig eens. Leerlingen die twijfelden of meer informatie nodig hadden, namen plaats in het midden van de zaal. Leerlingen zonder uitgesproken mening, konden een plaats innemen eerder naar de linkse of rechtse kant. Na elke stelling werd de discussie opengetrokken. Indien (zo goed als) elke leerling een duidelijke mening had, kregen ze de opdracht om in groepjes van 4 samen te komen. Deze groepjes overlegden over goede argumenten, waarmee ze de andere leerlingen konden overtuigen van hun gelijk. Indien een groot deel van de leerlingen een neutrale positie innam, kregen ze de opdracht om hen te overtuigen. Hierna moesten deze leerlingen een duidelijke kant kiezen en dan motiveren waarom.

De vijf stellingen die de leraar gebruikte:

  • “Al het afval dat we produceren krijgt een nieuw leven (recyclage, hergebruiken, compost, … )”

  • "Wanneer ik één sigarettenpeuk op de grond gooi, is dat niet zo erg. Het is maar iets kleins.”

  • “Het is zo goed als onmogelijk om geen afval te produceren!”

  • “Een Belg verbruikt gemiddeld 120 liter water per dag.”

  • “Het maakt niet uit of ik respect heb voor het milieu of niet, alleen kan ik toch niks doen.”

Digitale mogelijkheden

Om de antwoorden van alle leerlingen te verzamelen, kan je gebruik maken van de digitale tools Padlet, Kahoot, Quizizz en whiteboard.fi.

Bronnen
open

De werkwijzen en tips zijn gebaseerd op volgende bronnen:

  • Barton, C. (2023). Tips for Teachers: 400+ Ideas to improve your teaching. John Catt Educational Ltd.

  • Kneyber, R., Sluijsmans, D., Devid, V., & Wilde López B. (2022). Formatief handelen. Van instrument naar ontwerp. Culemborg: Phronese.

  • Lemov, D. (2021). Teach Like a Champion 3.0. San Francisco, CA: Jossey-Bass, a Wiley brand.

  • Sherrington, T., & Caviglioli, O. (2021). Doorloopjes. Een visuele ontwerpgids voor leraren. Culemborg: Phronese.

  • Wiliam, D., & Leahy, S. (2019). Formatief evalueren in de praktijk. Bazalt Educatieve Uitgaven.

  • Surma, T., Vanhoyweghen, K., Sluijsmans, D., Camp, G., Muijs, D., & Kirschner, P.A. (2019). Wijze lessen. Twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek. Meppel: Ten Brink Uitgevers. 

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.