PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Ik had altijd al mijn bedenkingen bij meerkeuzevragen. Maar nu besef ik dat ze wel degelijk heel nuttig kunnen zijn. Je weet meteen welke fouten leerlingen maken en je kan er verder op inspelen. Ja, dit ga ik zeker proberen!
Leraar lager onderwijs

Beschrijving

Met een diagnostische meerkeuzevraag ga je specifiek op zoek naar misconcepties en typische (denk)fouten van leerlingen. Dit gebeurt door deze proactief te identificeren en specifiek op te nemen in de antwoordmogelijkheden van de vraag.  

Voordelen

  • Je krijgt meteen zicht op de antwoorden van alle leerlingen.

  • Je kan meteen inspelen op de typische (denk)fouten van leerlingen.

  • Door proactief een concrete vervolgstap te koppelen aan elke antwoordmogelijkheid, kan je efficiënt aansluiten bij de leerbehoeften van individuele leerlingen. Het biedt dan ook mogelijkheden om te differentiëren.

  • Het verschaft leerlingen inzicht in waar ze staan in hun leerproces. Dit komt hun zelfregulatie ten goede.

  • Goede diagnostische meerkeuzevragen kan je recycleren en delen met vakcollega’s. Leerlingen maken immers vaak dezelfde typische fouten.

  • Op het beantwoorden van een diagnostische meerkeuzevraag volgt onmiddellijke feedback.

  • Leerlingen die zeker zijn van hun antwoord en daarna feedback ontvangen waaruit blijkt dat hun antwoord tóch fout is, zullen dit langer en beter onthouden (hypercorrectie-effect).

  • Op basis van de antwoorden van leerlingen heb je voldoende informatie om te beslissen of je verder kan gaan met een volgend leerstofonderdeel.

  • Je kan diagnostische meerkeuzevragen ook inzetten om de voorkennis van leerlingen te reconstrueren.

Je hoeft geen uitgebreide administratie bij te houden. De antwoorden dienen in eerste instantie om de leernoden van leerlingen te bepalen. Toch kan een minimale administratie interessant zijn om fouten die systematisch terugkomen, in verschillende contexten, bij te houden en er verder op in te spelen.

Het opstellen van diagnostische meerkeuzevragen vraagt voldoende zicht op typische fouten. Beginnende leraren kunnen samenwerken met meer ervaren collega’s om die fouten te identificeren of om te kunnen putten uit bestaande diagnostische meerkeuzevragen.

Een beknopt literatuuroverzicht kan je hier vinden.

Bronnen
open

De inhoud in dit overzicht is gebaseerd op volgende bronnen:

  • Barton, C. (2017). How I wish I’d Taught Maths. Lessons learned from research, conversations with experts, and 12 years of mistakes. John Catt Educational Ltd.

  • Barton, C. (2023). Tips for Teachers: 400+ Ideas to improve your teaching. John Catt Educational Ltd.

  • Faes, S. (2022, 19 mei). Snel formatief handelen met diagnostische vragen. Toetsrevolutie. Geraadpleegd op 9 juni 2022, van /snel-formatief-handelen-met-diagnostische-vragen/

  • Sherrington, T., & Caviglioli, O. (2022). Doorloopjes 2. Coachen op didactiek in 5 stappen. Culemborg: Phronese.

5 gouden regels

Je kan leerlingen op verschillende manieren laten antwoorden op diagnostische meerkeuzevragen: stembordjes, kleurencodes, handen opsteken, digitale tools, enzovoort. Welke je kiest, heeft weinig tot geen invloed op de effectiviteit van de werkwijze. De kwaliteit en effectiviteit van diagnostische meerkeuzevragen worden immers bepaald door de volgende vijf gouden regels (Barton, 2017):

Regel 1: Diagnostische meerkeuzevragen zijn duidelijk en ondubbelzinnig. Zorg er met andere woorden voor dat er slechts één correcte antwoordmogelijkheid is.

Regel 2: Met een diagnostische meerkeuzevraag ga je doelgericht op zoek naar misconcepties en (denk)fouten waar leerlingen traditioneel tegenaan lopen. Zorg ervoor dat een diagnostische meerkeuzevraag slechts één enkele vaardigheid of begrip bevraagt. Het gevaar bestaat anders dat de doelgerichtheid van de vraag afneemt.

Regel 3: De sterkte van deze werkwijze ligt in de snelle dataverzameling en -verwerking. Geef leerlingen voldoende denktijd: ongeveer 10-30 seconden. Door proactief na te denken over de vervolgstappen die je aan elke antwoordmogelijkheid koppelt, kan je bijna onmiddellijk aansluiten bij de leerbehoeften.

Overloop de verschillende antwoordmogelijkheden, nadat elke leerling antwoord heeft gegeven. Doe dit van de eerste tot de laatste mogelijkheid, zonder het correcte antwoord mee te geven. Laat leerlingen uitleggen waarom ze voor hun antwoord kozen. Hierdoor worden de leerlingen geconfronteerd met tegenstrijdige denkprocessen die ze aftoetsen tegen hun eigen denkproces. Bovendien kan je tijdens de bespreking van het juiste antwoord concreet terugkoppelen naar de input van de leerlingen. Zo wordt duidelijk waar in het proces een mogelijke denkfout zit.  

Regel 4: Een belangrijk kenmerk van een diagnostische meerkeuzevraag is dat elk antwoord een misvatting aan het licht brengt. Deze levert je specifieke informatie op, waarmee je gericht gaat handelen in functie van het leerproces.  Elk onjuist antwoord geeft onmiddellijk voldoende informatie.

Laat de leerlingen aangeven in hoeverre ze zeker zijn van hun antwoord. Indien het antwoord nadien fout blijkt te zijn, zal dit leiden tot een verhoogd leereffect. De leerlingen zullen dit langer onthouden (hypercorrectie-effect).

Regel 5: Probeer uit te sluiten dat leerlingen het correcte antwoord toevallig bekomen, door bijvoorbeeld te gokken of juist te redeneren vanuit een misconceptie of denkfout (net wat je wil vermijden). Dit kan je voorkomen door meerdere diagnostische meerkeuzevragen voor te bereiden, en door de leerlingen te laten verantwoorden waarom ze een bepaalde antwoordmogelijkheid kiezen en hoe ze tot dat antwoord zijn gekomen.

Welke vervolgacties onderneem ik?

Je kan verschillende beslissingen nemen op basis van de antwoorden van de leerlingen. Er zijn vier mogelijke scenario’s:

Scenario 1 - Iedereen heeft de vraag juist: Dit wil niet automatisch zeggen dat elke leerling de leerstof heeft verwerkt en dat je mag overgaan naar een volgend leerstofonderdeel. Er bestaat nog steeds een (kleine) kans dat leerlingen de vraag correct beantwoordden door toeval (gokken of afkijken). Stel idealiter een tweede vraag om een nog beter beeld te krijgen van de beheersing van de leerlingen.

Scenario 2 - Iedereen heeft de vraag fout: In dit geval is het duidelijk: er liep iets grondig fout en je moet de instructie (liefst op een andere manier) herhalen.

Scenario 3 – 50/50-verdeling of een klein deel van de klas heeft de vraag juist: Deze uitkomst biedt heel wat differentiatiemogelijkheden. Een logische keuze is om de leerlingen die het antwoord juist hadden te activeren als peer coaches. Koppel hen aan één of meerdere medeleerling(en) en laat hen de leerstof of oplossingsstrategie mondeling toelichten. 

Scenario 4 - Een klein deel van de klas heeft de vraag fout: De ideale werkwijze in dit scenario is om te differentiëren en deze kleine groep extra instructie te geven terwijl de rest van de klas verder werkt met verdiepende oefeningen of reeds start met een ander leerstofonderdeel (meer concrete tips en werkwijzen kan je hier vinden).

Praktijkvoorbeeld: Wiskunde

Dit voorbeeld, overgenomen uit het werk van Wiliam en Leahy (2015), maakt 5 de gouden regels concreet. Stel dat een leraar wiskunde wil controleren of de leerlingen begrijpen hoe ze de mediaan (het middelste getal van een reeks getallen die op volgorde staan) kunnen vinden. De leraar kijkt eerst naar de verschillende misvattingen en denkfouten die bij leerlingen kunnen heersen:

  1. Leerlingen verwarren de mediaan soms met het gemiddelde en de modus (het getal dat het vaakst voorkomt).

  2. Leerlingen denken soms dat de mediaan gewoon het middelste getal is, ongeacht of de getallen op volgorde staan of niet.

  3. Leerlingen raken soms in de war als een set bestaat uit een even aantal getallen, zodat er twee middelste getallen zijn in plaats van één.

  4. Leerlingen denken soms dat de mediaan slaat op het verschil tussen het grootste en het kleinste getal.

Als je de klas hier één vraag over willen stellen, moet je er dus voor zorgen dat 1) je een even aantal getallen neemt, 2) het gemiddelde en de modus niet gelijk zijn aan de mediaan, 3) het gemiddelde van de ongeordende middelste twee getallen anders is, 4) het verschil tussen het grootst en het kleinste getal anders is. Een mogelijke diagnostische vraag kan dus zijn:

Wat is de mediaan van de volgende rij getallen: 38 – 74 – 22 – 44 – 96 – 22 – 19 – 53

A. 22

B. 38 en 44

C. 41

D. 46

E. 58

F. 70

Leerlingen die de mediaan verwarren met respectievelijk de modus, het gemiddelde, en het verschil tussen het kleinste en het grootste getal, antwoorden A, D en E. Leerlingen die denken dat een set met een even aantal getallen twee medianen heeft, kiezen antwoord B. Leerlingen die het middelste getal kiezen zonder de getallen op volgorde te zetten, kiezen waarschijnlijk antwoord F. Antwoord C is het correcte antwoord.

Praktijkvoorbeeld: Frans

Een leraar Frans die wou nagaan of zijn leerlingen de leerstof over l’imparfait beheersen, stelde onderstaande diagnostische vraag op. Enkele typische (denk)fouten zijn:  

  1. Leerlingen hebben vaak moeite met de vervoegingen van de werkwoorden op -IR. Ook andere werkwoorden, zoals boire, connaître, faire, … zijn niet eenvoudig te vervoegen.

  2. Leerlingen weten over het algemeen dat de ‘nous-vormen’ van manger en commencer respectievelijk mangeons en commençons zijn, maar ze weten vaak niet waarom de ç en extra ‘e’ worden toegevoegd.

  3. Leerlingen raken soms in de war over de uitzonderingen. Voor l'imparfait is er echter slechts één uitzondering: être.

Om meer zicht te krijgen op de beheersing van de imparfait, vertaal je bovenstaande (denk)fouten naar één diagnostische vraag:

Welke vervoeging van l'imparfait klopt niet?

A. Nous mangions

B. Ils réfléchissaient

C. Tu commencais

D. Vous étiez

Leerlingen die niet goed weten wanneer en waarom een ç of extra ‘e’ wordt toegevoegd bij de werkwoorden op -GER en -CER, kiezen antwoord A. Leerlingen die moeilijkheden hebben met de vervoegingen in de indicatif présent, kiezen antwoord B. Leerlingen die niet goed weten dat être een uitzondering is, kiezen waarschijnlijk antwoord D. Antwoord C is de foutieve vervoeging in de imparfait: de ç mankeert. De leerlingen hebben inzicht in de vervoegingen van de werkwoorden op -GER en -CER.

Digitale mogelijkheden

Er bestaan verschillende digitale tools om meerkeuzevragen op te stellen en te laten beantwoorden door leerlingen zoals Kahoot en Quizziz.

Dit alternatief is speciaal ontwikkeld voor diagnostische vragen: www.diagnosticquestions.com. Deze website heeft twee voordelen:

  • De leerlingen kunnen hun antwoord beargumenteren en ontvangen onmiddellijke correctieve feedback.

  • De website beschikt over een uitgebreide databank aan diagnostische meerkeuzevragen.

Bronnen
open

De inhoud op deze pagina is gebaseerd op volgende bronnen:

  • Barton, C. (2017). How I wish I’d Taught Maths. Lessons learned from research, conversations with experts, and 12 years of mistakes. John Catt Educational Ltd.

  • Barton, C. (2023). Tips for Teachers: 400+ Ideas to improve your teaching. John Catt Educational Ltd.

  • Faes, S. (2022, 19 mei). Snel formatief handelen met diagnostische vragen. Toetsrevolutie. Geraadpleegd op 9 juni 2022, van /snel-formatief-handelen-met-diagnostische-vragen/

  • Sherrington, T., & Caviglioli, O. (2022). Doorloopjes 2. Coachen op didactiek in 5 stappen. Culemborg: Phronese.

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.