PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Een evaluatie-instrument kwalitatief opstellen en afnemen

Over het algemeen gebruik ik de evaluaties die bij een bepaalde methode horen. Ik ga ervan uit dat deze voldoen aan alle eisen. Veel van de collega’s maken hun eigen evaluatiemateriaal. Op termijn zou ik dit ook graag doen, maar ik ben nog een beetje onzeker. Het is me niet volledig duidelijk waar ik allemaal op moet letten om een goede evaluatie op te stellen.
Leraar Nederlands (1e graad secundair onderwijs)

Beschrijving

Door te evalueren probeer je een beeld te krijgen in hoeverre leerlingen de leerdoelen beheersen. Deze informatie kan je zowel inzetten om het leerproces bij te sturen (door bijvoorbeeld te differentiëren) als om het leerproces te beoordelen (met bijvoorbeeld een punt). Gelijk welk evaluatie-instrument je opstelt en afneemt, het is altijd belangrijk dat je de kwaliteit en objectiviteit bewaakt. Enkel zo zorg je ervoor dat je een juist beeld krijgt van de beheersing van leerlingen en dat je op basis hiervan correcte beslissingen neemt.

Voordelen

  • Je denkt actief na over de leerdoelen, en over de evaluatiemethoden waarmee je deze in kaart kan brengen. Dit zorgt voor een constructieve afstemming tussen de leerdoelen, de onderwijsactiviteiten en de summatieve evaluatie.

  • Op basis van een kwalitatief opgesteld en afgenomen evaluatie-instrument kan je correcte uitspraken doen over de mate waarin leerlingen de leerdoelen beheersen. Zo kan je het instructie- en leerproces effectief laten aansluiten bij de behoeften van leerlingen en correcte beslissingen nemen in functie van hun onderwijsloopbaan.

  • Door proactief na te denken over de kwaliteit van een evaluatie-instrument voorkom je stress en frustraties. Zowel bij jezelf als bij de leerlingen.  

De kwaliteit van een evaluatiesysteem hangt samen met 10 criteria (meer kan je hier lezen). Wees je ervan bewust dat één evaluatie-instrument nooit kan voldoen aan al deze kwaliteitscriteria. Toch is het van belang dat je elke evaluatie met de grootste zorgvuldigheid opstelt en afneemt, ongeacht het doel (formatief of summatief). Een formatief evaluatiemoment stel je kwalitatief op zodat het je specifieke informatie oplevert, die je gebruikt om het instructie- en leerproces te verbeteren.

Bij 'aan de slag in de klas' lees je meer over het opstellen en afnemen van een summatief evaluatie-instrument.

Een beknopt literatuuroverzicht kan je hier vinden.

Bronnen
open

De inhoud in dit overzicht is gebaseerd op volgende bronnen:

  • Conole, G., & Warburton, B. (2005). A review of computer-assisted assessment. ALT-J, Research in Learning Technology, 13(1), 17-31. Doi:10.1080/0968776042000339772.

  • De Backer, F. & Philips, I. (2013). Toolkit breed evalueren competenties Nederlands in het secundair onderwijs. Geraadpleegd via /nl/toolkit-breed-evalueren-competenties-nederlands-in-het-secundair-onderwijs

  • Harré, K., Smeyers, L., Vanhoof, J., Dattoli, M., & Pinceel, K. (2014). Evaluatiepraktijk op school. 10 pijlers voor een kwaliteitsvolle leerlingenevaluatie. ASP Onderwijs. Brussel: ASP.

  • Kuiper, R. (2015). Werkt dat, een tienervriendelijk rooster? De Volkskrant. Geraadpleegd op 6 januari 2023, van /nieuws-achtergrond/werkt-dat-een-tienervriendelijk-rooster~b33888b9/?utm_source=twitter&utm_medium=social&utm_content=free&utm_campaign=shared%20content&hash=7fe84e04d961268fd6d0567114da4216653432da

  • Maassen, N., & Otter, D. (2015). Eerste hulp bij toetsen. Grip op toetskwaliteit. Enschede : RCEC, Universiteit Twente

  • Sluijsmans, D., Peeters, A.,  Jakobs, L., & Weijzen, S. (2012). De kwaliteit van toetsing onder de loep. Onderwijsinnovatie. 4. 17-25.

  • van Berkel , H. (1999). Zicht op toetsen. Toetsconstructie in het hoger onderwijs. Assen: Van Gorcum

  • Vandeputte, S., & Matheeuws, K. (2016). Handvatten om breed evalueren waar te maken. Impuls, 46(3), 122-130.

  • Van Petegem, P. & Vanhoof, J. (2002). Evaluatie op de testbank. Een handboek voor het ontwikkelen van alternatieve evaluatievormen. Mechelen: Wolters Plantyn.

De praktische tips die hieronder worden besproken, kan je op twee manieren inzetten: (1) bij het opstellen van een nieuw evaluatie-instrument of (2) als toetssteen voor bestaande evaluaties. 

Een evaluatie-instrument opstellen: 11 tips

Tip 1: Bereid je goed voor met de WWHWW-richtvragen

Voor je een evaluatie-instrument opstelt, denk je best goed na over de organisatie ervan. Zo kan je de evaluatie doelgericht opstellen en naar je leerlingen toe verhelderen wat je van hen verwacht. Het beantwoorden van de WWHWW-richtvragen kan je hierbij helpen:

  • Waartoe: Hiermee stel je scherp met welk doel je evalueert. Wil je tussentijds nagaan wat de leerlingen kennen en kunnen om het instructie- en leerproces bij te sturen (formatief)? Of wil je op het einde van een leerproces beoordelen in hoeverre de leerlingen de leerstof beheersen (summatief)?

  • Wat: Bepaal nadien wat je juist wil evalueren. Welke leerdoelen wil je evalueren? Wil je het product of het proces in kaart brengen? Wil je zicht krijgen op de competenties van leerlingen of moeten ze de leerstof enkel kunnen reproduceren?

  • Hoe: Het antwoord op de voorgaande vragen bepaalt hoe je de beheersing van leerlingen nagaat, met welke evaluatievorm en welke vragen en opdrachten.

  • Wie: Bepaal dan wiens stem je meeneemt in het evaluatieproces. Laat je de leerlingen elkaar en/of zichzelf evalueren (peer- en zelfevaluatie) of evalueer je in samenspraak met de leerlingen (co-evaluatie)? Betrek je nog andere actoren bij het evalueren, zoals stagebegeleiders, ouders, enzovoort?

  • Wanneer: Gaat het over een eenmalig evaluatiemoment, over meerdere momenten of wil je permanent evalueren? Op welke dag vindt de evaluatie plaats?

Figuur 1: WWHWW-richtvragen (gebaseerd op Vandeputte & Matheeuws, 2016)

Door de vijf richtvragen na elkaar te beantwoorden, kan je het profiel van leerlingen breed in kaart brengen. Je maakt gebruik van verschillende evaluatievormen, je evalueert op verschillende momenten en in verschillende contexten en je baseert je evaluatie op eigen observaties, maar ook op de inbreng van de (mede)leerlingen.

Meer over de WWHWW-richtvragen kan je hier lezen.

Tip 2: Wees zo transparant mogelijk

Zorg ervoor dat je leerlingen alle nodige informatie hebben om zich voor te bereiden en de evaluatie succesvol uit te voeren. Zo vergroot je de kans dat de prestaties van leerlingen een correcte afspiegeling zijn van hun beheersing van de leerstof, niet van andere factoren. Je kan op verschillende vlakken transparantie creëren:   

  • Het soort vragen dat je kan stellen: Zorg ervoor dat de leerlingen niet voor al te grote verrassingen komen te staan op het moment van een evaluatie. Stel vragen en opdrachten op in lijn met de leeractiviteiten tijdens de les(senreeks) of geef vooraf enkele voorbeeldvragen.

  • Kwaliteitsbesef: Als je de competenties van leerlingen wil evalueren aan de hand van complexe opdrachten is het belangrijk dat je tijdens het leerproces voldoende aandacht besteedt aan de ontwikkeling van een kwaliteitsbesef. Zo weten de leerlingen welk kwaliteitsniveau je juist van hen verwacht en hoe ze dit kunnen bereiken. Concrete tips kan je hier vinden.

  • Duidelijk moment afspreken: Zorg ervoor dat elke leerling weet wanneer je evalueert. Geef de leerlingen hier, indien mogelijk, inspraak in.

  • Leerstof duidelijk afbakenen: Verhelder wat de leerlingen juist moeten kennen en kunnen en wat niet. Doe dit niet enkel mondeling. Noteer (of laat noteren) welke pagina’s leerlingen moeten instuderen. Je kan ook meedelen hoe zwaar bepaalde leerstofonderdelen doorwegen op de totale evaluatie.

  • Hulpmiddelen verduidelijken: Maak op voorhand duidelijke afspraken over de hulpmiddelen die leerlingen al dan niet mogen gebruiken tijdens een evaluatiemoment (woordenboeken, rekenmachines, spellingsfiches, enzovoort).

  • Beschikbare tijd: Breng de leerlingen op voorhand op de hoogte over de voorziene tijd. Dit is belangrijk zodat ze zonder stress of druk aan de slag kunnen gaan.

  • Verdeling van de punten: Verduidelijk het aantal punten per vraag en de maximale totaalscore.

  • Wie zal de evaluatie (mee) beoordelen: Verduidelijk wie de evaluatie zal beoordelen. Dit kan de leraar zelf zijn, de (mede)leerlingen of een externe beoordelaar.

Tip 3: Stel vragen die over de leerstof gaan

Probeer te vermijden dat je per ongeluk vragen stelt die niet over de leerstof gaan. Leg hiervoor het evaluatie-instrument naast de leerstof ter reflectie. Bij grotere evaluatiemomenten kan je ook gebruik maken van een toetsmatrijs die ervoor zorgt dat een evaluatie de leerstof die je wil evalueren volledig dekt.

Tip 4: Denk na over de moeilijkheid van het evaluatie-instrument

Om correcte uitspraken te doen over de mate waarin leerlingen de leerstof beheersen, hebben de vragen en opdrachten de geschikte moeilijkheidsgraad nodig. Met andere woorden: evalueer het correcte beheersingsniveau. Dit kan je afleiden uit de leerdoelen. Deze bevatten namelijk steeds een evalueerbaar handelingswerkwoord, dat weergeeft wat er juist wordt verwacht van de leerlingen. Meer info kan je hier terugvinden.

Let op dat de moeilijkheid van de evaluaties in lijn ligt met het niveau van de oefeningen die je maakt tijdens de lessen. Op deze manier bereid je de leerlingen het best voor op de evaluatie. Bewaar de moeilijkste vragen niet voor op een evaluatiemoment.

Tip 5: Minimaliseer de invloed van voorkennis

Probeer erop te letten dat je geen voorkennis evalueert. Op deze manier zorg je ervoor dat leerlingen de vragen enkel kunnen beantwoorden door de leerstof machtig te zijn.

In sommige contexten is het bijna onmogelijk om de invloed van voorkennis volledig uit te sluiten. Denk maar aan leesvaardigheidsopdrachten. Deze situeren zich in een levensechte, betekenisvolle context. Daardoor bestaat de kans dat bepaalde leerlingen meer voorkennis hebben dan andere. Om meer gelijkwaardige kansen te scheppen, kan je onderwerpen kiezen die aansluiten bij de leefwereld van leerlingen, maar waar ze nog niet veel over weten. Ook kan je verschillende leesteksten voorzien met gelijkaardige contexten en de leerlingen de keuze laten met welke tekst ze aan de slag gaan.

Indien leerlingen een (deel van de) evaluatie thuis uitvoeren, kan ook de ondersteuning die ze thuis krijgen een invloed hebben op de prestaties.

Tip 6: Minimaliseer de invloed van je vraagstelling

Het resultaat van leerlingen zou enkel bepaald mogen worden door de mate waarin ze de leerstof onder de knie hebben. De kans bestaat echter dat je vraagstelling onbedoeld een invloed heeft op het presteren van leerlingen. Probeer dit zo te voorkomen:  

  • Voorzie vragen en opdrachten die onderling onafhankelijk zijn: De leerlingen krijgen de kans elke vraag goed te beantwoorden, los van het feit of ze de andere vragen correct beantwoorden. Bijvoorbeeld:

    Rangschik onderstaande gebeurtenissen in chronologische volgorde (1 t.e.m. 5).

    Bij deze vraag is het mogelijk dat een foutje in de volgorde de rest van de opdracht bepaalt. In het slechtste geval maken de leerlingen geen enkele correcte combinatie. Dit kan je voorkomen door bij de correctie enkel te focussen op de volgorde en niet op de correcte nummering per gebeurtenis. Zo kan je de leerlingen toch voldoende punten geven indien ze het foute nummer noteerden, maar de volgorde verder wel correct hebben.

    Controleer ook steeds of het antwoord op een bepaalde vraag niet terug te vinden is in of af te leiden uit een andere vraag.

  • Zorg voor een duidelijke instructie: Formuleer de vragen en opdrachten zo eenvoudig en duidelijk mogelijk. Vermijd complex of dubbelzinnig taalgebruik en probeer vragen zoveel mogelijk op dezelfde manier te formuleren. Verduidelijk hoe lang het antwoord mag of moet zijn en geef aan hoeveel elementen je in een antwoord wil zien terugkomen. De formulering van een vraag of opdracht mag geen drempel vormen, waardoor leerlingen een vraag niet of foutief beantwoorden.

Specifiek in de context van meertalige leerlingen kunnen vertalingen van de opgaven van doorslaggevend belang zijn. Hiermee verzeker je je ervan dat elke leerling de opgave begrijpt.

Tip 7: Zorg voor een kwalitatieve vormgeving van het evaluatie-instrument

Als leerlingen worden afgeleid door een slechte kwaliteit van de evaluatie (lay-out, lettertype, enzovoort), bestaat de kans dat je andere zaken meet dan de beheersing van de leerstof. Controleer bij het opstellen van een evaluatie-instrument of de afbeeldingen duidelijk zijn, de leerlingen voldoende ruimte hebben om hun antwoorden te noteren, het lettertype groot en duidelijk genoeg is en de lay-out verzorgd.    

Tip 8: Beperk de lengte van het evaluatie-instrument

Hou rekening met de lengte van je evaluatie in verhouding met de beschikbare tijd. Tijdsnood kan immers tot mindere prestaties leiden. Bovendien verliezen leerlingen hun concentratie als een evaluatie te lang duurt.

Onderstaand kader geeft een idee van de tijd die leerlingen nodig hebben per vraagtype. De noodzakelijke tijd voor de open vragen die meer dan één woord of zin vereisen, geldt niet voor het vreemdetalenonderwijs.

Vraagtype Noodzakelijke tijd
Waar/Niet waar-vraag 50 seconden
Meerkeuzevraag met 2 antwoordmogelijkheden 60 seconden
Meerkeuzevraag met 3 antwoordmogelijkheden 60 seconden
Meerkeuzevraag met 4/5 antwoordmogelijkheden 75 seconden
Open vraag (antwoord met één woord of zin) 1 minuut
Open vraag (antwoord van +/- ¼ pagina A4) 5 minuten
Open vraag (antwoord van +/- ½ pagina A4) 10 minuten
Open vraag (antwoord van +/- 1 pagina A4) 25 minuten
Open vraag (antwoord van +/- 2 pagina’s A4) 60 minuten
Tabel 1: De nodige tijd per vraagtype (Van Berkel, 1999)

Tip 9: Voorzie realistische en betekenisvolle contexten, vragen en opdrachten

Dit kan je bekomen door te kiezen voor contexten, vragen en opdrachten die aansluiten bij de leefwereld of het toekomstig professioneel leven van leerlingen. Door nuttige en relevante opdrachten te voorzien, kan je de motivatie van leerlingen verhogen. Bovendien heeft het een positief effect op het leerresultaat. Ze gaan actief kennis creëren door te denken vanuit realistische en levensechte situaties.

Door keuzemogelijkheden aan te bieden, vergroot je de kans dat leerlingen een evaluatie als nuttig en relevant zien. De leerlingen zullen steeds kiezen voor de context die het nauwst aansluit bij hun leefwereld.

Je kan gebruik maken van allerhande authentieke materialen. Deze zullen echter niet altijd in lijn zijn met het niveau van de leerlingen. Soms kan het nodig zijn om het materiaal eigenhandig aan te passen om het beter te doen aansluiten bij de voorkennis.

Tip 10: Voorzie voldoende vragen

Om een correct beeld te krijgen van de beheersing van leerlingen moet een evaluatie voldoende vragen en opdrachten bevatten. Op deze manier krijgen leerlingen voldoende kansen om hun begrip te tonen en worden ze niet (te zwaar) afgerekend als ze een bepaalde vraag toevallig niet correct beantwoorden.

Bouw de complexiteit van de opdrachten geleidelijk op. Om demotivatie voorkomen, start je best niet onmiddellijk met de moeilijkste opdrachten. Bovendien zorgt je ervoor dat leerlingen zeker de tijd hebben om de eenvoudigere vragen te beantwoorden.

Tip 11: Zorg voor een geschikt moment om te evalueren

Indien veel evaluaties op dezelfde dag of tijdens dezelfde week plaatsvinden, kan het voorvallen dat leerlingen keuzes moeten maken wat betreft de diepgang waarmee ze studeren en de tijd die ze spenderen per evaluatie. Dit kan tot minder betrouwbare resultaten leiden. Probeer een haalbare spreiding van evaluaties te voorzien. Maak afspraken met collega’s of met de leerlingen.

Ook het moment van de dag waarop je een evaluatie organiseert, kan een invloed hebben op de prestaties van leerlingen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld minder presteren op een looptest als je deze onmiddellijk na de middagpauze organiseert. Bovendien blijken leerlingen lager te scoren op evaluaties tijdens het eerste en laatste lesuur. Indien mogelijk plan je een evaluatie het best in tussen 9 en 15 uur.

Een evaluatie kwalitatief afnemen: waak over de objectiviteit  

Neem een evaluatie op zo’n manier af dat de resultaten niet (positief of negatief) worden beïnvloed door toevalligheden of externe factoren. Als leerlingen de evaluatie op een ander moment maken, zou dit geen invloed mogen hebben op hun resultaat. Probeer onderstaande aspecten goed te organiseren:

  • Omstandigheden in het lokaal: Zorg voor voldoende ruimte, zodat leerlingen zich kunnen concentreren. Zorg er indien mogelijk ook voor dat het lokaal voldoende verlicht is en dat het niet te warm of te koud is. Probeer gelijkaardige omstandigheden te creëren als degene waaraan leerlingen gewend zijn tijdens de lessen.

Mensen (hier dus leerlingen) presteren beter wanneer ze worden geëvalueerd in dezelfde omstandigheden dan degene waarin ze leerden (bijvoorbeeld in hetzelfde lokaal) (o.a. Godden & Baddeley, 1975; Lowe, 1980).

  • Gedrag van leerlingen tijdens het evaluatiemoment: Garandeer stilte zodat iedereen geconcentreerd kan werken. Loop rond en wees aandachtig om spiekgedrag te voorkomen.

  • Beoordelingsinstrument: Indien je gebruik maakt van een beoordelingsinstrument (bijvoorbeeld een rubric) om complexe opdrachten te beoordelen, is het belangrijk dit instrument te delen met de leerlingen. Je kan dit makkelijk een plaats geven op het evaluatie-instrument. Op deze manier is het voor de leerlingen helder op welke criteria je hen beoordeelt.

  • Hints geven: het is snel gebeurd dat je een leerling, die bijvoorbeeld worstelt met je vak, bevoordeelt door een tip te geven die de andere leerlingen niet krijgen. Let hier echter voor op. Om een zo correct en eerlijk mogelijk beeld te krijgen van het begrip van alle leerlingen moet je iedereen dezelfde kansen en ondersteuning aanbieden. Dit geldt echter niet voor leerlingen met verhoogde zorg. Zij mogen steeds gebruik maken van de afgesproken hulpmiddelen.

Een evaluatie zo objectief mogelijk beoordelen

Naast het kwalitatief opstellen en afnemen van een evaluatie-instrument is het cruciaal om de evaluatie zo objectief mogelijk te beoordelen. Niet-relevante kenmerken van de leraar, de leerling of de context mogen niet van invloed zijn op de resultaten van leerlingen. Meer info en concrete tips kan je hier terugvinden.

Digitale mogelijkheden

Bovenstaande tips gelden ook indien je ervoor kiest om digitaal te evalueren.

Waak er in de context van digitaal evalueren zeker voor dat je echt evalueert wat je wil evalueren. Het gevaar bestaat namelijk dat je vooral de ICT-vaardigheden van leerlingen nagaat. De mate waarin leerlingen vaardig zijn in het gebruik van een tool, mag geen invloed hebben op het resultaat. Zorg er dus voor dat de leerlingen vertrouwd zijn met de digitale tool die je inzet. Ook de snelheid waarmee leerlingen kunnen typen, mag niet meespelen in het beoordelingsproces, als dit geen specifiek leerdoel is.

Bronnen
open

De inhoud op deze pagina is gebaseerd op volgende bronnen:

  • Conole, G., & Warburton, B. (2005). A review of computer-assisted assessment. ALT-J, Research in Learning Technology, 13(1), 17-31. Doi:10.1080/0968776042000339772.

  • De Backer, F. & Philips, I. (2013). Toolkit breed evalueren competenties Nederlands in het secundair onderwijs. Geraadpleegd via /nl/toolkit-breed-evalueren-competenties-nederlands-in-het-secundair-onderwijs

  • Harré, K., Smeyers, L., Vanhoof, J., Dattoli, M., & Pinceel, K. (2014). Evaluatiepraktijk op school. 10 pijlers voor een kwaliteitsvolle leerlingenevaluatie. ASP Onderwijs. Brussel: ASP.

  • Kuiper, R. (2015). Werkt dat, een tienervriendelijk rooster? De Volkskrant. Geraadpleegd op 6 januari 2023, van /nieuws-achtergrond/werkt-dat-een-tienervriendelijk-rooster~b33888b9/?utm_source=twitter&utm_medium=social&utm_content=free&utm_campaign=shared%20content&hash=7fe84e04d961268fd6d0567114da4216653432da

  • Maassen, N., & Otter, D. (2015). Eerste hulp bij toetsen. Grip op toetskwaliteit. Enschede : RCEC, Universiteit Twente

  • Sluijsmans, D., Peeters, A.,  Jakobs, L., & Weijzen, S. (2012). De kwaliteit van toetsing onder de loep. Onderwijsinnovatie. 4. 17-25.

  • van Berkel, H. (1999). Zicht op toetsen. Toetsconstructie in het hoger onderwijs. Assen: Van Gorcum.

  • Vandeputte, S., & Matheeuws, K. (2016). Handvatten om breed evalueren waar te maken. Impuls, 46(3), 122-130.

  • Van Petegem, P. & Vanhoof, J. (2002). Evaluatie op de testbank. Een handboek voor het ontwikkelen van alternatieve evaluatievormen. Mechelen: Wolters Plantyn.

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.