10 tips voor een effectieve klasdiscussie
Tip 1: Start eenvoudig
Leerlingen hebben nood aan ondersteuning om op een kwalitatieve manier te discussiëren. Begin met een eenvoudige vraag en maak de discussie vervolgens wat complexer. Ook kan je ondersteunen door te modelleren hoe argumenteren in zijn werk gaat of door een aantal aanvulzinnen aan te reiken (‘Ik ben het (on)eens met …, omdat’ of ‘Ik denk dat …, omdat …’). Op deze manier raken de leerlingen stapsgewijs vertrouwd met de werkwijze en bijhorende verwachtingen om de klasdiscussies meer en meer door hen te laten sturen.
Tip 2: Doel
Verduidelijk steeds het doel van de discussie. Dit stuurt de discussie en biedt de nodige houvast. Het simpelweg uitwisselen van argumenten, zonder noodzaak om tot overeenstemming of oplossingen te komen, is een andere insteek dan bijvoorbeeld een probleemoplossende discussie.
Tip 3: Voorkennis
Zorg ervoor dat de leerlingen voldoende inhoudelijke voorkennis hebben. Anders wordt het moeilijk voor hen om een beredeneerd standpunt in te nemen.
Tip 4: Voorbereiding
De essentie van een klasdiscussie zit in de argumenten van leerlingen. Voorzie dan ook voldoende voorbereidingstijd. Onvoorbereid starten aan een klasdiscussie kan de leerervaring belemmeren.
Tip 5: Relevantie
Zorg ervoor dat je de discussie organiseert rond een voor de leerlingen relevant onderwerp. Dit zorgt voor een betekenisvolle en motiverende discussie waarbij de leerlingen zich betrokken voelen. Dit betekent niet noodzakelijk dat het onderwerp zich beperkt tot de leefwereld van de leerlingen.
Tip 6: Duidelijke regels
Zorg ervoor dat de regels bekend zijn en nagevolgd worden. Hierbij denken we aan: elkaar laten uitspreken, inhoudelijk reageren en niet op de persoon spelen, toegewezen spreektijd respecteren, het gebruiken van ‘ik-boodschappen’, opletten voor lichaamstaal en stemgebruik, taalgebruik verzorgen, enzovoort.
Tip 7: Activeer alle leerlingen
Laat de leerlingen eerst in kleinere groepjes van vier tot zes discussiëren om nadien klassikaal verslag uit te brengen.
Geef elke leerling of groep leerlingen een bepaalde rol. Zo kan je een aantal leerlingen de rol van observator geven. Iedere observator krijgt een aandachtspunt toegewezen, bijvoorbeeld de interactie, de kwaliteit van argumenten, de doelgerichtheid van de discussie, het respecteren van de regels, enzovoort. Deze observanten kunnen vervolgens peerfeedback verschaffen.
Werk met een 'praatstok' of 'microfoon', zodat duidelijk is welke leerling aan het woord is. Probeer deze eens bij elke leerling te laten passeren.
Tip 8: Stel vragen, geef geen mening
Het optreden van de leraar is cruciaal. Je initieert de discussie, verduidelijkt het verloop, bewaakt de afgesproken regels, grijpt in indien nodig, stelt aanvullende vragen, parafraseert, enzovoort. Allemaal zonder zelf inhoudelijke bijdragen te leveren. Probeer de discussie zo veel mogelijk door de leerlingen te laten sturen.
Tip 9: Een plaats tussen pro en contra
In plaats van leerlingen een zwart-wit-positie te laten innemen, kan je ervoor kiezen om de leerlingen zichzelf te laten positioneren op een continuüm. Dat is een genuanceerde plaats tussen pro en contra. Laat de leerlingen verder ook toe hun standpunt tijdens de klasdiscussie aan te passen. Hiermee voorkom je dat leerlingen lijnrecht tegenover elkaar komen te staan, want dit verkleint de kans dat ze naar elkaar luisteren en kritisch nadenken.
Tip 10: Waardering
Probeer steeds het standpunt van elke leerling te waarderen, ook als dit extreem of ongegrond lijkt of een leerling alleen staat met een mening. Spreek ook je waardering uit wanneer de leerlingen de discussie tot een goed einde hebben gebracht. Dit is namelijk allesbehalve evident.
Het stellingenspel
Bij een stellingenspel concentreert de discussie zich rond een aantal stellingen die beknopt worden geformuleerd. Je presenteert een stelling, waarna de leerlingen een positie innemen en hun standpunt beargumenteren. Voorbeelden van mogelijke stellingen zijn: 'Geld maakt niet gelukkig,' of 'sociale media maken jongeren depressief'. Je kan de leerlingen hun standpunt laten weergeven op verschillende manieren:
Aan de hand van bordjes of kaartjes die de leerlingen opsteken bij het presenteren van de stelling.
De leerlingen verplaatsen zich in de ruimte om zo hun mening te verduidelijken. Dit kan op basis van een continuüm, waarbij de leerlingen die ‘voor’ zijn, zich rechts positioneren en omgekeerd. Ook kan je drie stoelen opstellen in de klas: een ‘eens-stoel’, een ‘oneens-stoel’ en een ‘ik weet het niet-stoel’. De leerlingen verdelen zich door plaats te nemen achter één van deze stoelen.
De leerlingen geven via een cijfer aan in hoeverre ze akkoord gaan met een stelling. Bijvoorbeeld: 1 = helemaal eens, 2= eens, 3 =oneens, 4 = helemaal oneens, 5 = geen mening.
De onderzoekskring
Bij deze discussievorm buigt een deel van de leerlingen zich over een vraag, probleem of casus, terwijl de andere leerlingen optreden als observatoren. Met een doorschuifsysteem of taakverdeling kan je ervoor zorgen dat elke leerling bij de discussie betrokken is en blijft. Er bestaan verschillende manieren om dit te organiseren.
Een viskomdiscussie
Je verdeelt de leerlingen in drie groepen: de eerste groep vormt de binnenste cirkel, de tweede groep gaat rond de eerste zitten, en de derde vormt de buitenste cirkel. Enkel de binnenste cirkel mag discussiëren, terwijl de andere twee groepen aandachtig observeren en notities nemen.
Je formuleert een probleemstelling met drie (deel)vragen.
De binnenste cirkel discussieert gedurende een vooraf bepaalde tijd over de eerste (deel)vraag.
De tweede groep schuift door naar de binnenste cirkel, terwijl groep één in de buitenste cirkel gaat zitten en groep drie naar binnen schuift. Groep twee reageert eerst op de vorige discussie en neemt hierna de tweede (deel)vraag onder de loep.
Iedereen schuift voor de laatste keer door. De derde groep plaatst zich in de binnenste cirkel. Ook zij mogen kort reageren op de vorige discussies om tenslotte de laatste (deel)vraag aan te pakken.
De alter-ego-methode
Je verdeelt de klas in twee groepen die zich opstellen in twee concentrische cirkels.
Je formuleert een probleem of je stelt een vraag.
De binnenste cirkel gaat aan de slag. Zij zijn de 'ego’s' en voeren het woord. Achter elke leerling zit een medeleerling: het ‘geweten’ (alter-ego). De ego’s mogen enkel zeggen wat met het ‘geweten’ is afgesproken.
Voorzie voldoende voorbereidingstijd voor de ego’s en alter-ego’s om te overleggen, hun standpunt te bepalen en argumenten voor te bereiden.
Indien de ego's tijdens de discussie beginnen afwijken van de vooropgestelde argumenten, mag het ‘geweten’ hen onderbreken met een time-out (T-teken met de handen). De discussie wordt dan kort stopgezet voor een bijkomend overlegmomentje, waarna de discussie weer verder gaat.
Je kan de ego’s en alter-ego’s per vraag van plaats laten wisselen.
Een paneldiscussie
Een deel van de klas discussieert als een soort discussiepanel.
De overige leerlingen nemen de rol van observatoren in. Deze leerlingen krijgen de opdracht om doelgericht te observeren, elk met een specifiek aandachtspunt of een nadrukkelijke opdracht. Voorbeelden hiervan zijn: de pro’s en contra’s noteren, een korte samenvatting maken, vragen bedenken, nagaan of de regels worden gerespecteerd, enzovoort.
Je kan ook werken met een open stoel in het panel, waarop de leerlingen gaan zitten op het moment dat ze een bijdrage willen leveren aan de discussie.
Het rollenspel
Bij een rollenspel spelen leerlingen een levensechte situatie na vanuit een bepaalde rol. Daardoor moeten ze soms argumenteren vanuit een stelling die niet strookt met hun eigen opvattingen. Het innemen van deze andere rol kan ervoor zorgen dat leerlingen de leerstof op een nieuwe manier verwerken, wat het leerproces optimaliseert. Er zijn vier fasen in de aanpak van een rollenspel:
Voorbereiding: Voorzie een probleemsituatie, werk observatieopdrachten uit voor de toeschouwers, en bereid de nabespreking voor. Hou tijdens de voorbereiding rekening met een aantal aandachtspunten:
Een rollenspel spreekt voornamelijk extraverte studenten aan, waardoor meer introverte studenten uit de boot kunnen vallen of het rollenspel als stresserend en onaangenaam ervaren. Deze leerlingen kan je beter een actieve rol als observator geven.
Besteed voldoende aandacht aan het creëren van een veilige omgeving waarin vertrouwen heerst. Dit is een voorwaarde voor een effectief verloop.
Sterkere leerlingen kunnen bevoordeeld zijn doordat ze minder tijd nodig hebben dan minder sterke leerlingen om de situatie te begrijpen, erop te reflecteren en te reageren. Dit kan je compenseren door voldoende voorbereidingstijd te voorzien of een online of geschreven vorm te overwegen.
Oriëntatie en instructie: Leg vervolgens uit waarover het gaat, waarom je kiest voor een rollenspel en wat de doelen zijn, verduidelijk spelregels, verdeel de rollen en licht ze toe. Laat de leerlingen zich voorbereiden.
Uitvoering: Hou toezicht op de naleving van de spelregels en tijdsverloop en blijf op de achtergrond (tenzij bij onverwachte gebeurtenissen). Beëindig het rollenspel op strategische momenten (bij een interessant perspectief, wanneer er geen dynamiek meer is, enzovoort). Probeer zo aandachtig mogelijk te observeren en informatie te verzamelen voor de nabespreking.
Nabespreking: Dit is de belangrijkste fase. Reflecteer samen met de leerlingen op het spel en de realisatie van de doelen. Door de leerlingen bij de nabespreking met hun rolnaam te blijven aanspreken, bewaar je een veilige omgeving en leg je de nadruk op de rol (en niet op de persoon zelf). Een rollenspel kan heel wat emoties losmaken. Geef de leerlingen de gelegenheid deze te uiten.
Praktijkvoorbeeld: In groepjes discussiëren over stellingen
De leerlingen van het 7e jaar kregen tijdens de les MAVO 8 stellingen over (het gebruik van) sociale media, waarbij ze steeds konden aangeven in hoeverre ze akkoord gingen. Nadien beargumenteerden ze hun standpunt. Om elke leerling aan het woord te laten en feedback te geven, werd de klas (van 21 leerlingen) ingedeeld in 7 groepjes van 3. Deze groepjes gingen vervolgens per stelling aan het discussiëren. De leraar nam een actieve houding aan door rond te lopen, mee te luisteren, vervolgvragen te stellen en bij te sturen. Het was voor de leraar onmogelijk om de discussies van alle groepjes te volgen. Daarom duidde ieder groepje één verantwoordelijke aan om de discussies op te nemen en dit per stelling op te laden in een daarvoor aangemaakt uploadzone op Smartschool. Als bijkomende opdracht werd gevraagd om, per stelling, de discussie samen te vatten in één zin. Wat waren de overeenkomsten? Waar gingen de groepsleden niet akkoord? Nam iemand na afloop van de discussie een ander standpunt in? Elk groepslid was verplicht de discussie twee maal samen te vatten. Na afloop volgde een klassikale terugkoppeling. Ten slotte reflecteerden de leerlingen over de kwaliteit van hun discussies. Per groepje bepaalden de groepsleden zelf welke stelling het beste was beargumenteerd en welke twee stellingen het minst goed. Hun keuze deelden ze mee aan de leraar. De leraar luisterde naar deze discussies en gaf feedback. Zo kon de leraar bepalen waar verdere instructie nodig was.
Digitale mogelijkheden
Je kan leerlingen de opdracht geven om een video op te nemen waarin ze hun mening geven over een bepaald onderwerp. Vervolgens kan je de leerlingen laten reageren op elkaars video’s om een discussie op gang te brengen. Een digitale tool die dit toelaat is Flipgrid.