PROEV werd ontwikkeld door een consortium o.l.v. UGent en UAntwerpen, i.o.v. het Departement Onderwijs en Vorming

Ik zou tijdens mijn lessen graag wat meer inzetten op klasdiscussies. Ik heb dat wel al eens geprobeerd maar ik blijf toch wat bang om discussies te voeren over complexe thema’s… zoals bijvoorbeeld migratie en seksualiteit. Wat tips en tricks zouden welkom zijn.
Leraar godsdienst (2e graad secundair onderwijs)

Beschrijving

Een klasdiscussie is een werkvorm waarbij leerlingen met verschillende opvattingen rond een bepaald thema met elkaar in discussie gaan. Het doel is om ideeën uit te wisselen. Dit gebeurt op een gestructureerde manier en aan de hand van onderbouwde argumenten.

Voordelen

  • Het kan je veel informatie verschaffen over het begrip van leerlingen, wat op zich weer helpt om beslissingen te nemen voor het verdere leerproces.

  • Het is een doeltreffende werkvorm om misconcepties of kennishiaten op te sporen en vervolgens te weerleggen.

  • Het is een soort productieve strategie waarbij leerlingen de leerstof actief verwerken en diepgaander verankeren in het langetermijngeheugen.

  • Leerlingen worden geconfronteerd met verschillende opvattingen en informatie die mogelijk nieuw zijn. Dit kan helpen om kennis over een bepaald onderwerp uit te diepen.

  • Het stimuleert leerlingen om opvattingen onder woorden te brengen. Hierdoor kunnen klasdiscussies de productieve taalvaardigheid van leerlingen aanwakkeren.

  • Het draagt bij tot de vorming van verschillende belangrijke vaardigheden zoals interactievaardigheden, het aannemen van een kritische houding en sociale vaardigheden.

Een beknopt literatuuroverzicht kan je hier vinden.

Bronnen
open

De inhoud is gebaseerd op volgende bron:

  • Geerlings, T., & van der Veen, T. (2002). Lesgeven en zelfstandig lesgeven. 10e druk. Assen: Van Gorcum.

10 tips voor een effectieve klasdiscussie

Tip 1: Start eenvoudig

Leerlingen hebben nood aan ondersteuning om op een kwalitatieve manier te discussiëren. Begin met een eenvoudige vraag en maak de discussie vervolgens wat complexer. Ook kan je ondersteunen door te modelleren hoe argumenteren in zijn werk gaat of door een aantal aanvulzinnen aan te reiken (‘Ik ben het (on)eens met …, omdat’ of ‘Ik denk dat …, omdat …’).  Op deze manier raken de leerlingen stapsgewijs vertrouwd met de werkwijze en bijhorende verwachtingen om de klasdiscussies meer en meer door hen te laten sturen.

Tip 2: Doel

Verduidelijk steeds het doel van de discussie. Dit stuurt de discussie en biedt de nodige houvast. Het simpelweg uitwisselen van argumenten, zonder noodzaak om tot overeenstemming of oplossingen te komen, is een andere insteek dan bijvoorbeeld een probleemoplossende discussie.

Tip 3: Voorkennis

Zorg ervoor dat de leerlingen voldoende inhoudelijke voorkennis hebben. Anders wordt het moeilijk voor hen om een beredeneerd standpunt in te nemen.

Tip 4: Voorbereiding

De essentie van een klasdiscussie zit in de argumenten van leerlingen. Voorzie dan ook voldoende voorbereidingstijd. Onvoorbereid starten aan een klasdiscussie kan de leerervaring belemmeren.

Tip 5: Relevantie

Zorg ervoor dat je de discussie organiseert rond een voor de leerlingen relevant onderwerp. Dit zorgt voor een betekenisvolle en motiverende discussie waarbij de leerlingen zich betrokken voelen. Dit betekent niet noodzakelijk dat het onderwerp zich beperkt tot de leefwereld van de leerlingen.

Tip 6: Duidelijke regels

Zorg ervoor dat de regels bekend zijn en nagevolgd worden. Hierbij denken we aan: elkaar laten uitspreken, inhoudelijk reageren en niet op de persoon spelen, toegewezen spreektijd respecteren, het gebruiken van ‘ik-boodschappen’, opletten voor lichaamstaal en stemgebruik, taalgebruik verzorgen, enzovoort.

Tip 7: Activeer alle leerlingen

  • Laat de leerlingen eerst in kleinere groepjes van vier tot zes discussiëren om nadien klassikaal verslag uit te brengen.

  • Geef elke leerling of groep leerlingen een bepaalde rol. Zo kan je een aantal leerlingen de rol van observator geven. Iedere observator krijgt een aandachtspunt toegewezen, bijvoorbeeld de interactie, de kwaliteit van argumenten, de doelgerichtheid van de discussie, het respecteren van de regels, enzovoort. Deze observanten kunnen vervolgens peerfeedback verschaffen.

  • Werk met een 'praatstok' of 'microfoon', zodat duidelijk is welke leerling aan het woord is. Probeer deze eens bij elke leerling te laten passeren.

Tip 8: Stel vragen, geef geen mening

Het optreden van de leraar is cruciaal. Je initieert de discussie, verduidelijkt het verloop, bewaakt de afgesproken regels, grijpt in indien nodig, stelt aanvullende vragen, parafraseert, enzovoort. Allemaal zonder zelf inhoudelijke bijdragen te leveren. Probeer de discussie zo veel mogelijk door de leerlingen te laten sturen.

Tip 9: Een plaats tussen pro en contra

In plaats van leerlingen een zwart-wit-positie te laten innemen, kan je ervoor kiezen om de leerlingen zichzelf te laten positioneren op een continuüm. Dat is een genuanceerde plaats tussen pro en contra. Laat de leerlingen verder ook toe hun standpunt tijdens de klasdiscussie aan te passen. Hiermee voorkom je dat leerlingen lijnrecht tegenover elkaar komen te staan, want dit verkleint de kans dat ze naar elkaar luisteren en kritisch nadenken.

Tip 10: Waardering

Probeer steeds het standpunt van elke leerling te waarderen, ook als dit extreem of ongegrond lijkt of een leerling alleen staat met een mening. Spreek ook je waardering uit wanneer de leerlingen de discussie tot een goed einde hebben gebracht. Dit is namelijk allesbehalve evident.

Het stellingenspel

Bij een stellingenspel concentreert de discussie zich rond een aantal stellingen die beknopt worden geformuleerd. Je presenteert een stelling, waarna de leerlingen een positie innemen en hun standpunt beargumenteren. Voorbeelden van mogelijke stellingen zijn: 'Geld maakt niet gelukkig,' of 'sociale media maken jongeren depressief'. Je kan de leerlingen hun standpunt laten weergeven op verschillende manieren:

  • Aan de hand van bordjes of kaartjes die de leerlingen opsteken bij het presenteren van de stelling.

  • De leerlingen verplaatsen zich in de ruimte om zo hun mening te verduidelijken. Dit kan op basis van een continuüm, waarbij de leerlingen die ‘voor’ zijn, zich rechts positioneren en omgekeerd. Ook kan je drie stoelen opstellen in de klas: een ‘eens-stoel’, een ‘oneens-stoel’ en een ‘ik weet het niet-stoel’. De leerlingen verdelen zich door plaats te nemen achter één van deze stoelen.

  • De leerlingen geven via een cijfer aan in hoeverre ze akkoord gaan met een stelling. Bijvoorbeeld: 1 = helemaal eens, 2= eens, 3 =oneens, 4 = helemaal oneens, 5 = geen mening.

De onderzoekskring

Bij deze discussievorm buigt een deel van de leerlingen zich over een vraag, probleem of casus, terwijl de andere leerlingen optreden als observatoren. Met een doorschuifsysteem of taakverdeling kan je ervoor zorgen dat elke leerling bij de discussie betrokken is en blijft. Er bestaan verschillende manieren om dit te organiseren. 

Een viskomdiscussie

  • Je verdeelt de leerlingen in drie groepen: de eerste groep vormt de binnenste cirkel, de tweede groep gaat rond de eerste zitten, en de derde vormt de buitenste cirkel. Enkel de binnenste cirkel mag discussiëren, terwijl de andere twee groepen aandachtig observeren en notities nemen.

  • Je formuleert een probleemstelling met drie (deel)vragen.

  • De binnenste cirkel discussieert gedurende een vooraf bepaalde tijd over de eerste (deel)vraag.

  • De tweede groep schuift door naar de binnenste cirkel, terwijl groep één in de buitenste cirkel gaat zitten en groep drie naar binnen schuift. Groep twee reageert eerst op de vorige discussie en neemt hierna de tweede (deel)vraag onder de loep.

  • Iedereen schuift voor de laatste keer door. De derde groep plaatst zich in de binnenste cirkel. Ook zij mogen kort reageren op de vorige discussies om tenslotte de laatste (deel)vraag aan te pakken.

De alter-ego-methode

  • Je verdeelt de klas in twee groepen die zich opstellen in twee concentrische cirkels.

  • Je formuleert een probleem of je stelt een vraag.

  • De binnenste cirkel gaat aan de slag. Zij zijn de 'ego’s' en voeren het woord. Achter elke leerling zit een medeleerling: het ‘geweten’ (alter-ego). De ego’s mogen enkel zeggen wat met het ‘geweten’ is afgesproken.

  • Voorzie voldoende voorbereidingstijd voor de ego’s en alter-ego’s om te overleggen, hun standpunt te bepalen en argumenten voor te bereiden.

  • Indien de ego's tijdens de discussie beginnen afwijken van de vooropgestelde argumenten, mag het ‘geweten’ hen onderbreken met een time-out (T-teken met de handen). De discussie wordt dan kort stopgezet voor een bijkomend overlegmomentje, waarna de discussie weer verder gaat.

  • Je kan de ego’s en alter-ego’s per vraag van plaats laten wisselen.

Een paneldiscussie

  • Een deel van de klas discussieert als een soort discussiepanel.

  • De overige leerlingen nemen de rol van observatoren in. Deze leerlingen krijgen de opdracht om doelgericht te observeren, elk met een specifiek aandachtspunt of een nadrukkelijke opdracht. Voorbeelden hiervan zijn: de pro’s en contra’s noteren, een korte samenvatting maken, vragen bedenken, nagaan of de regels worden gerespecteerd, enzovoort.

  • Je kan ook werken met een open stoel in het panel, waarop de leerlingen gaan zitten op het moment dat ze een bijdrage willen leveren aan de discussie.

Het rollenspel

Bij een rollenspel spelen leerlingen een levensechte situatie na vanuit een bepaalde rol. Daardoor moeten ze soms argumenteren vanuit een stelling die niet strookt met hun eigen opvattingen. Het innemen van deze andere rol kan ervoor zorgen dat leerlingen de leerstof op een nieuwe manier verwerken, wat het leerproces optimaliseert. Er zijn vier fasen in de aanpak van een rollenspel:

Voorbereiding: Voorzie een probleemsituatie, werk observatieopdrachten uit voor de toeschouwers, en bereid de nabespreking voor. Hou tijdens de voorbereiding rekening met een aantal aandachtspunten:

  • Een rollenspel spreekt voornamelijk extraverte studenten aan, waardoor meer introverte studenten uit de boot kunnen vallen of het rollenspel als stresserend en onaangenaam ervaren. Deze leerlingen kan je beter een actieve rol als observator geven.

  • Besteed voldoende aandacht aan het creëren van een veilige omgeving waarin vertrouwen heerst. Dit is een voorwaarde voor een effectief verloop.

  • Sterkere leerlingen kunnen bevoordeeld zijn doordat ze minder tijd nodig hebben dan minder sterke leerlingen om de situatie te begrijpen, erop te reflecteren en te reageren. Dit kan je compenseren door voldoende voorbereidingstijd te voorzien of een online of geschreven vorm te overwegen.

Oriëntatie en instructie: Leg vervolgens uit waarover het gaat, waarom je kiest voor een rollenspel en wat de doelen zijn, verduidelijk spelregels, verdeel de rollen en licht ze toe. Laat de leerlingen zich voorbereiden.

Uitvoering: Hou toezicht op de naleving van de spelregels en tijdsverloop en blijf op de achtergrond (tenzij bij onverwachte gebeurtenissen). Beëindig het rollenspel op strategische momenten (bij een interessant perspectief, wanneer er geen dynamiek meer is, enzovoort). Probeer zo aandachtig mogelijk te observeren en informatie te verzamelen voor de nabespreking.

Nabespreking: Dit is de belangrijkste fase. Reflecteer samen met de leerlingen op het spel en de realisatie van de doelen. Door de leerlingen bij de nabespreking met hun rolnaam te blijven aanspreken, bewaar je een veilige omgeving en leg je de nadruk op de rol (en niet op de persoon zelf). Een rollenspel kan heel wat emoties losmaken. Geef de leerlingen de gelegenheid deze te uiten.

Praktijkvoorbeeld: In groepjes discussiëren over stellingen

De leerlingen van het 7e jaar kregen tijdens de les MAVO 8 stellingen over (het gebruik van) sociale media, waarbij ze steeds konden aangeven in hoeverre ze akkoord gingen. Nadien beargumenteerden ze hun standpunt. Om elke leerling aan het woord te laten en feedback te geven, werd de klas (van 21 leerlingen) ingedeeld in 7 groepjes van 3. Deze groepjes gingen vervolgens per stelling aan het discussiëren. De leraar nam een actieve houding aan door rond te lopen, mee te luisteren, vervolgvragen te stellen en bij te sturen. Het was voor de leraar onmogelijk om de discussies van alle groepjes te volgen. Daarom duidde ieder groepje één verantwoordelijke aan om de discussies op te nemen en dit per stelling op te laden in een daarvoor aangemaakt uploadzone op Smartschool. Als bijkomende opdracht werd gevraagd om, per stelling, de discussie samen te vatten in één zin. Wat waren de overeenkomsten? Waar gingen de groepsleden niet akkoord? Nam iemand na afloop van de discussie een ander standpunt in? Elk groepslid was verplicht de discussie twee maal samen te vatten. Na afloop volgde een klassikale terugkoppeling. Ten slotte reflecteerden de leerlingen over de kwaliteit van hun discussies. Per groepje bepaalden de groepsleden zelf welke stelling het beste was beargumenteerd en welke twee stellingen het minst goed. Hun keuze deelden ze mee aan de leraar. De leraar luisterde naar deze discussies en gaf feedback. Zo kon de leraar bepalen waar verdere instructie nodig was.

Digitale mogelijkheden

Je kan leerlingen de opdracht geven om een video op te nemen waarin ze hun mening geven over een bepaald onderwerp. Vervolgens kan je de leerlingen laten reageren op elkaars video’s om een discussie op gang te brengen. Een digitale tool die dit toelaat is Flipgrid.

Bronnen
open

De inhoud is gebaseerd op volgende bron:

  • Geerlings, T., & van der Veen, T. (2002). Lesgeven en zelfstandig lesgeven. 10e druk. Assen: Van Gorcum.

Het één per één beoordelen van opdrachten van leerlingen, al dan niet aan de hand van vooropgestelde kwaliteitscriteria.
Een evaluatieresultaat is betrouwbaar wanneer het niet wordt beïnvloed door niet-relevante factoren. Het resultaat weerspiegelt de mate waarin een leerling de leerdoelen beheerst.
De zorg die alle leerlingen nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en om gebruik te kunnen maken van hun talenten en mogelijkheden.
De mate waarin het werkgeheugen wordt belast. Om het leerproces te bevorderen, dien je de cognitieve belasting te optimaliseren.
Een cluster van kennis, vaardigheden en attitudes die leerlingen in complexe contexten kunnen toepassen.
De neiging om nieuwe informatie zodanig op te zoeken en/of te filteren dat deze de eigen ideeën, opvattingen en/of hypothesen bevestigt.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
In een constructief afgestemd onderwijsproces zijn de leerdoelen, de (summatieve) evaluatie en de onderwijs- en leeractiviteiten op elkaar afgestemd.
Een overzicht van de criteria die worden gebruikt om een opdracht te beoordelen. Het geeft aan waaraan een opdracht dient te voldoen en welke aspecten van belang zijn.
Het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen (interesses, leerstatus en leerprofiel) met als doel om een maximaal leerrendement voor alle leerlingen te realiseren op het vlak van motivatie, leerwinst en leerefficiëntie.
Het vermogen van leerlingen om informatie van verschillende bronnen te aanvaarden en te gebruiken om de kwaliteit van hun werk te verbeteren.
Het krijgen van te veel feedback waardoor leerlingen overrompeld worden en niet meer aan de slag kunnen met de feedback.
Aanpakken waarmee je het leerproces op de korte termijn bewust bemoeilijkt waardoor leerlingen harder moeten nadenken. Dit is gewenst omdat het op lange termijn voor leerwinst zorgt.
Het beschouwen van intelligentie als iets dat niet vaststaat, maar als iets kneedbaar. Personen met een growth mindset hebben de overtuiging dat capaciteiten ontwikkeld kunnen worden.
De neiging om een persoon (leerling) positief te beoordelen, gebaseerd op één positief aspect.
De neiging om een persoon (leerling) negatief te beoordelen, gebaseerd op één negatief aspect.
De moeilijkheid om je als expert te verplaatsen in de situatie van personen die bepaalde kennis (nog) niet hebben. Hoe meer kennis je hebt, hoe moeilijker om in te schatten hoe het is om deze kennis niet te hebben.
Een mentaal beeld van welk kwaliteitsniveau wordt verwacht, hoe verschillende kwaliteitsniveaus eruitzien en hoe je kan komen tot het nagestreefde kwaliteitsniveau.
De criteria die worden gehanteerd om te beoordelen in hoeverre een evaluatie succesvol was (= evaluatiecriteria, succescriteria).
De leerdoelen omschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het einde van een leerproces. In deze tool wordt onder leerdoelen zowel de eindtermen, leerplandoelen als concrete lesdoelen verstaan die leraren kunnen nastreven.
De wijze waarop leerlingen leren. Verschillen in leerprofiel hebben vooral te maken met de leerstrategieën en de leervoorkeuren voor bepaalde activiteiten.
Wat leerlingen al kennen en kunnen. Verschillen in leerstatus uiten zich voornamelijk op (meta)cognitief vlak, maar gaan ook over verschillen op sociaal-affectief en (psycho)motorisch vlak.
Het spreiden van leermomenten doorheen de tijd om zo tot een hoger leereffect te komen.
Een evaluatie-instrument is valide wanneer het meet wat je beoogt te meten.
De maatregelen die het zorgteam neemt in samenspraak met leerling, ouders en leraren. Het doel is om leerlingen die extra zorg nodig hebben te ondersteunen om de gestelde leerdoelen te bereiken.
Het vertrouwen in de eigen bekwaamheid om een opdracht tot een goed einde te kunnen brengen.
Het vermogen om het eigen leren te plannen, te monitoren en te evalueren.
Het in eigen woorden uitleggen van de leerstof.